Voorafgaand aan het formaliseren van een echtscheiding of een formele samenleving tussen partners, is het gebruikelijk dat een van de partners de woning verlaat. De woning is voor hem dan geen hoofdverblijf meer. In de Wet IB 2001 is geregeld dat een periodieke verstrekking van huisvesting aan de ex-partner als onderhoudsverplichting kwalificeert en daarmee als persoonsgebonden aftrekpost in de aangifte inkomstenbelasting van de vertrekkende partner mag worden verwerkt. Onderhoudsverplichtingen zijn onder andere in rechte vorderbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud van de ex-partner. Deze onderhoudsverplichtingen kunnen de vorm hebben van een periodieke verstrekking van huisvesting in een woning. De aftrek bij de vertrekkende partner wordt gesteld op het eigenwoningforfait. De door de ex-partner ontvangen en belaste alimentatie in de vorm van woongenot wordt gewaardeerd op hetzelfde bedrag. In een recente uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 april 2023, BK-22/00809,
, lag de vraag voor of de verhuur van een door de vertrekkende partner gekochte nieuwe woning aan zijn ex-partner tegen een lagere dan een marktconforme huur kwalificeert als een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 6.3, lid 1, aanhef en onderdeel f, Wet IB 2001. Hierna wordt aan de uitspraak van het gerechtshof nader aandacht besteed.
Feiten
Belanghebbende en zijn partner hebben een samenlevingsovereenkomst en wonen samen. In 2017 is hun relatie beëindigd. Belanghebbende is in de voorheen gezamenlijke woning blijven wonen. Hij heeft in de buurt van die woning een nieuwe woning gekocht en de nieuwe woning per 1 juli 2017 aan zijn ex-partner verhuurd voor een maandelijkse huur van € 700 (de huurprijs). In zijn aangifte IB/PVV 2018 heeft belanghebbende een bedrag van € 7.500 in aftrek gebracht als onderhoudsverplichting voor de ex-partner. Dit, omdat belanghebbende ter ondersteuning van zijn ex-partner de nieuwe woning heeft gekocht en aan haar verhuurd tegen een verlaagde huurprijs. Belanghebbende kan de woning normaliter voor een hoger bedrag namelijk € 1.350 verhuren, terwijl zijn ex-partner hem € 700 huur per maand betaalt. Het verschil kwalificeert volgens belanghebbende als een aftrekbare onderhoudsverplichting. Bij brief van 24 juli 2020 heeft de Inspecteur zijn voornemen kenbaar gemaakt om de aftrek van € 7.500 als onderhoudsverplichting niet te accepteren.
Geschil
In geschil is of recht bestaat op aftrek op basis van artikel 6.3, lid 1, aanhef en onderdeel f, van de
(Wet IB 2001) ter zake van de verhuur van de woning aan de ex-partner van belanghebbende tegen een lagere huur dan een marktconforme huur.
Uitspraak Gerechtshof Den Haag
Het hof Den Haag overweegt in zijn uitspraak van 26 april 2023, BK-22/00809,
, dat met de verhuur van de woning door belanghebbende aan zijn ex-partner tegen een lagere dan een marktconforme huur sprake is van in rechte vorderbare periodieke verstrekkingen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud als bedoeld in artikel 6.3, lid 1, aanhef en onderdeel f, Wet IB 2001. In geschil is de omvang van de aftrek van de door belanghebbende verstrekte onderhoudsverplichting. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de aftrek nihil bedraagt omdat tegenover de aftrek ter grootte van het eigenwoningforfait de ontvangen huur staat.
Het hof overweegt dat belanghebbende met het verhuren van een woning, waarvan hij eigenaar is, in de verstrekking van huisvesting aan de ex-partner voorziet. Het hof oordeelt dat het verhuren van een woning aan de ex-partner tegen een lagere dan de marktconforme huur niet gelijk te stellen is aan het maandelijks verstrekken van een bedrag voor de kosten van haar levensonderhoud.
Het hof oordeelt verder dat belanghebbende ook geen recht heeft op een bedrag aan aftrek ter grootte van het eigenwoningforfait van de woning. Voor het jaar 2018 bedraagt dit: 0,70% x € 219.000 = € 1.533. Omdat belanghebbende voor de aan zijn ex-partner verstrekte huisvesting een tegemoetkoming in de vorm van huur heeft ontvangen, oordeelt het hof dat een redelijke wetstoepassing met zich meebrengt dat het bedrag van de aftrek (€ 1.533) wordt verminderd met de ontvangen huur. Nu niet in geschil is dat belanghebbende in 2018 € 8.400 huur van zijn ex-partner heeft ontvangen, oordeelt het hof uiteindelijk dat de aftrek nihil bedraagt.
Belang voor de praktijk
Onderhoudsverplichtingen zijn onder andere in rechte vorderbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud van de ex-partner. Deze onderhoudsverplichtingen kunnen de vorm hebben van een periodieke verstrekking van huisvesting in een woning. De aftrek bij de vertrekkende partner wordt gesteld op het eigenwoningforfait. De door de ex-partner ontvangen en belaste alimentatie in de vorm van woongenot wordt gewaardeerd op hetzelfde bedrag. Bovenstaande uitspraak van het hof maakt duidelijk dat geen recht op aftrek bestaat als de woning aan de ex-partner wordt verhuurd. Het bedrag van de aftrek wordt in dat geval verminderd met de ontvangen huur.
Bron: Nextens