Het zogenoemde ‘urencriterium’ is van belang voor de ondernemersaftrek. Het urencriterium kent de volgende dubbele cumulatieve eis:

  1. ten minste 1.225 uur per kalenderjaar moet worden besteed aan werkzaamheden voor één of meer ondernemingen waarbij van de totale werkzaamheden de gewerkte tijd grotendeels (i.e., voor meer dan 50%) uit werkzaamheden bestaat die worden verricht voor een of meer ondernemingen. Dit is het zogenoemde grotendeelscriterium;
  2. ten minste 1.225 uur per kalenderjaar moet worden besteed aan werkzaamheden voor één of meer ondernemingen waarbij van de totale werkzaamheden de gewerkte tijd grotendeels (i.e., voor meer dan 50%) is besteed aan de onderneming(en) of sprake is van een starter. Dit wordt ook wel het starterscriterium genoemd.

De nadere regels die gelden bij samenwerkingsverbanden en de ongebruikelijkheidstoets laat ik hierbij buiten beschouwing.

Voor het urencriterium is ook van belang dat de Hoge Raad in 2003 heeft vastgesteld dat de volgende uren mogen worden meegeteld: ‘Als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming.’ (zie: HR 14 maart 2003, nr. 37.975, ECLI:NL:HR:2003:AF5827).

Het Hof Den Haag heeft op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een zaak waarbij het urencriterium aan de orde kwam. Zie: Gerechtshof Den Haag van 21 april 2021, BK-20/00664, ECLI:NL:GHDHA:2021:733

Feiten
De belanghebbende in de zaak voor het Hof werkte in 2016 in loondienst bij drie werkgevers. Deze werkgevers hebben in dit verband in totaal 2.239 uren verloond.

Op 16 februari 2015 is belanghebbende ook een eenmanszaak gestart waarvan de activiteiten bestaan uit specialistische zakelijke dienstverlening.

In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting 2016 neemt belanghebbende onder andere de zelfstandigen- en startersaftrek in aanmerking.

De inspecteur meent echter dat de zelfstandigen- en startersaftrek niet van toepassing zijn en corrigeert deze posten omdat niet aan het urencriterium zou zijn voldaan.

Hof Den Haag
Nadat het bezwaar en vervolgens het beroep is afgewezen respectievelijk ongegrond is verklaard stelt belanghebbende hoger beroep in.

Het Hof stelt (net als de Rechtbank) vast dat de bewijslast dat aan het urencriterium is voldaan rust op belanghebbende. Belanghebbende is daarbij vrij welke bewijsmiddelen hij daarvoor gebruikt, oftewel geldt de vrije bewijsleer. Het Hof Den Haag komt met hetgeen de belanghebbende heeft aangevoerd (net als de Rechtbank) tot het oordeel dat belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd.

Zo oordeelt het Hof dat belanghebbende met het door hem overgelegde Excelbestand niet aannemelijk heeft gemaakt dat voldaan is aan het urencriterium. Het Hof vindt dat de urenregistratie en de beschrijving per dag te vaag zijn om daaruit te kunnen afleiden welke activiteiten daadwerkelijk zijn verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. In de beschrijving wordt namelijk onder meer ‘opleiding’ vermeld. In bepaalde weken is dit de hele werkweek. Het is voor het Hof niet duidelijk of de opleidingsuren zien op de lessen die belanghebbende zelf heeft verzorgd of heeft gevolgd in het kader van nascholing of bijscholing in het kader van zijn onderneming hebben plaatsgevonden of zijn dienstbetrekking.

Het Hof weegt, net als de Rechtbank, hierbij mee dat met de uren die belanghebbende reeds aan zijn dienstbetrekking heeft besteed (i.e., 2.239 uren) de uren die belanghebbende gesteld heeft te hebben besteed aan zijn onderneming (1.229) onaannemelijk hoog voorkomen.

Het Hof komt dan ook tot het oordeel dat de zelfstandigen- en startersaftrek terecht gecorrigeerd zijn en verklaard het hoger beroep ongegrond.

Belang voor de praktijk
Deze uitspraak laat zien dat een duidelijke registratie en ondubbelzinnige beschrijving van de uren van belang is om aanspraak te kunnen maken op de zelfstandigen- en startersaftrek. Dit geldt te meer voor de ondernemer die naast zijn onderneming nog andere werkzaamheden verricht maar dan niet als ondernemer (bijvoorbeeld in loondienst).

Als de totale uren die in de onderneming en aan de dienstbetrekking zijn besteed wat aan de hoge kant zijn dan moet daar natuurlijk wel een goede verklaring voor worden gegeven.

In bovengenoemde zaak was dat wel een hele uitdaging. Een snelle rekensom leert immers dat belanghebbende met een totaal aantal gewerkte uren van 3.468 zelfs bij 52 werkweken in een jaar 66,7 uur per week zou moeten werken. Dat lijkt inderdaad zonder een hele goede verklaring niet echt aannemelijk.

Redactie Fiscaal Totaal