Ingevolge het civiele recht zijn onder andere ex-echtgenoten onderhoudsplichtig tegenover elkaar. Na echtscheiding moet de ene ex in beginsel bijdragen in de levensonderhoudskosten van de andere ex, als die andere niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien. Zo´n alimentatieplicht kan worden afgekocht in de vorm van een lijfrente. Kort geleden zijn de voorwaarden bij afkoop in de vorm van een bancaire lijfrente aangepast.

Fiscale behandeling periodieke alimentatie/uitkeringen
De door een alimentatiegerechtigde ex ontvangen alimentatie-uitkeringen vormen (belastbare) familierechtelijke uitkeringen in box 1 (artikel 3.101, lid 1, onderdeel b Wet IB 2001). Voor de alimentatieplichtige vormen de betaalde alimentatie-uitkeringen een persoonsgebonden aftrekpost (artikel 6.3, lid 1, onderdeel a).

Afkoop alimentatieverplichting in de vorm van geldsom
Bij periodieke alimentatie-uitkeringen blijven ex-en gedurende de alimentatieperiode financieel aan elkaar verbonden. Dat is niet altijd wenselijk. Als men die financiële band wil verbreken, kunnen ex-echtgenoten ervoor kiezen de alimentatieplicht af te kopen. Bij afkoop van een alimentatieverplichting is de afkoopsom belast bij de ontvangende alimentatiegerechtigde (artikel 3.102, lid 1 Wet IB 2001). De eenmalige geldsom (afkoopsom) is bij de alimentatieplichtige als onderhoudsverplichting aftrekbaar op grond van artikel 6.3, lid 1, onderdeel b van genoemde wet. Vereist is dan wel dat gaat om een afkoopsom die wordt betaald aan de ex-echtgenoot.

Afkoop alimentatieverplichting in de vorm van verzekerde lijfrente
Een andere mogelijkheid om de periodieke alimentatieverplichting te beëindigen en te vervangen door iets anders, is afkoop van de alimentatieverplichting door middel van het storten van een koopsom voor een box 1-lijfrenteverzekering. De alimentatieplichtige ex koopt in dat geval een box 1-lijfrente voor zijn alimentatiegerechtigde ex en betaalt de lijfrentepremie aan een volgens de Wet IB 2001 toegelaten verzekeraar. De verkrijging van die lijfrente-aanspraak is voor de alimentatiegerechtigde vrijgesteld (artikel 3.102, lid 2). Dit vervangende lijfrenterecht moet dan wel soortgelijke periodieke uitkeringen in de zin van die bepaling genereren. Omdat sprake is van een box 1-lijfrente, zijn de lijfrente-uitkeringen bij de alimentatiegerechtigde belast in box 1. De aan de verzekeraar betaalde koopsom kan dan voor de alimentatieplichtige als onderhoudsverplichting worden aangemerkt (artikel 6.5, lid 1 juncto artikel 6.3, lid 1, onderdeel b). Vereist is in dat geval dat de lijfrentetermijnen:

a. toekomen aan de ex-echtgenoot;

b. onmiddellijk na het betalen van de premie ingaan; én

c. uiterlijk bij het overlijden van de ex-echtgenoot eindigen.

Volgens de letterlijke wettekst van artikel 6.5 Wet IB 2001 geldt genoemde fiscale faciliteit alleen in de verzekeringssfeer. Bij de invoering van de Wet banksparen per 1 januari 2008 is de betreffende wettekst niet doorgetrokken naar het bankspaarregime. Op basis van de wettekst kan dus geen alimentatielijfrente worden afgesloten bij bijvoorbeeld een bank of beleggingsonderneming.

Afkoop alimentatieverplichting in de vorm van bancaire lijfrente
In de praktijk bestond al lange tijd de wens om genoemde fiscale faciliteit ook van toepassing te laten zijn als de alimentatieplichtige de lijfrente in de vorm van een lijfrenterekening of een -beleggingsrecht bij een bank of andere financiële instelling afsluit. Met de inwerkingtreding van het lijfrentebesluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021, is in dit verband een voor de echtscheidingspraktijk zeer relevante goedkeuring geboden (paragraaf 9.3.4). Op basis daarvan is het mogelijk om afkoop van een alimentatieverplichting voortaan te gieten in de vorm van een lijfrenterekening of -beleggingsrecht. Als wordt voldaan aan de voorwaarden van de goedkeuring wordt de afkoopsom voor een alimentatieverplichting aan de ex-echtgenoot die een belastingplichtige betaalt in de vorm van het overmaken van een bedrag naar een bancaire lijfrente als bedoeld in artikel 3.126a als onderhoudsverplichting in de zin van artikel 6.5, lid 1 aangemerkt. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

1. de gewezen echtgenoot is (rekening)houder van de bancaire lijfrente;

2. de termijnen van de bancaire lijfrente gaan onmiddellijk in na het betalen van de afkoopsom ingaan; en

3. bij overlijden van de alimentatiegerechtigde ex-echtgenoot gaat het recht op de nog niet gedane uitkeringen over op de erfgenamen van die ex-echtgenoot.

Aan de voorwaarden die zijn opgenomen in genoemd besluit is met het wijzigingsbesluit van 8 september 2020, nr. 2020-16039, toegevoegd dat de in artikel 3.126a, lid 4, onderdeel a, Wet IB 2001 opgenomen uiterste ingangsdatum en de minimale looptijd van de termijnen hierbij buiten beschouwing blijven. Ten slotte is voor de duidelijkheid nog aangegeven dat artikel 6.5, leden 3 en 4 van overeenkomstige toepassing zijn.

Conclusie
Scheidende mensen kunnen sinds de inwerkingtreding van het besluit 2019-115021 voor wat betreft de afkoop van een bestaande alimentatieplicht kiezen tussen een verzekerde en bancaire lijfrentevariant. Daarmee is men niet langer gebonden aan een verzekeraar. Met de publicatie van het wijzigingsbesluit 2020-16039 is voor de praktijk duidelijk geworden dat de wettelijke uiterste ingangsdatum en de minimale looptijd voor bancaire lijfrenten niet van toepassing zijn bij afkoop van een alimentatieplicht in de vorm van zo´n lijfrente. Dit betekent voor de praktijk dat zou kunnen worden aangesloten bij de looptijd van de overeengekomen alimentatieperiode. Zeer praktisch! En daarmee een welkome versoepeling.

Bron: Fiscaal Totaal